Bij Johannes 6, 1-15
Het verhaal van de wonderbare broodvermenigvuldiging door Jezus vind je meermaals in de verschillende evangeliën en dan ook nog in verschillende versies. Die van de evangelist Johannes vind ik toch wel het meest bijzonder. Filippus en Andreas, beiden leerlingen van Jezus, voelen zich totaal overvraagd door Jezus, als Hij hen vraagt hoe een grote massa mensen te voeden. De financiën zullen niet toereikend zijn. Wat er aan brood en vis aanwezig is, is gewoonweg te weinig. Wat nu?
Het doet mij denken aan al die keren, dat ik zelf overvraagd werd. Verlangens waaraan ik niet kon of wilde beantwoorden. Een opeenhoping aan werkzaamheden, waar ik niet aan toe kwam. Een taal die ik niet sprak, waardoor ik mij niet goed kon uitdrukken. Angst, waardoor ik iets gewoon niet aandurfde.
Maar Jezus zou Jezus niet zijn, als Hij niet ergens al het mysterie van Gods aanwezigheid midden tussen de mensen zag oplichten. In dit verhaal is het een kleine jongen met vijf gerstebroden en twee vissen. Soms moet je gewoon maar aan iets beginnen zonder te weten, waar je uit zult komen. Men begint uit te delen van wat de jongen bij zich had. En dan blijkt: Wat de jongen in huis had, was genoeg. Meer dan genoeg zelfs. Uiteindelijk hield men nog over.
Dat dit wonder na gebed gebeurde en vlak voor Pasen plaatsvond staat er niet voor niets. Pasen werd dit keer niet in de tempel gevierd. God kon bij Jezus zelf gevonden worden. Daar waar zijn liefde in onze wereld doorbreekt gebeuren wonderen. Dan heeft niemand meer honger en heeft iedereen genoeg. Je kunt er zelf mee beginnen. In het klein. Met een beroep op de Eeuwige.
Frank de Heus, pastoraal werker