Als ik bij mensen thuis binnenkom, is er vaak veel te zien. Elk huis is anders en ieder richt zijn woning naar eigen smaak en vermogen in. Die woning zegt altijd wat over de bewoner. De buurt waarin je woont. Het huis op zich. Is het leeg? Is het vol? Houdt iemand van trendy spullen? Heeft iemand oog voor schoonheid of juist helemaal niet?
Mij vallen soms foto’s op die aan de muur hangen of ergens staan. Soms zijn het foto’s van overleden vaders, moeders, kinderen. Soms is er een kaarsje bij aangestoken. Soms staat er een bloemetje bij. Vroeger zou men het een huisaltaar genoemd hebben. Tegenwoordig heeft men er geen woorden voor. Ik zou zeggen: ‘Het is een heilige plek’.
Van wat voor jou heilig is moeten anderen afblijven. Dat kunnen je kinderen zijn, je partner; iets waar je ongelooflijk veel van houdt; een ideaal, dat heilig voor je is.
In de kerk oefenen we dat gevoel voor ‘heiligheid’ in de liturgie. We zitten, staan, knielen. Soms liggen we zelfs op de grond (priesterwijding). We lopen, maar dat is heel katholiek, niet zomaar het liturgisch centrum, het altaar op. Dat is immers de plek voor God bij uitstek. Die hebben we apart gezet van de rest. Als je met dat gevoel van heiligheid bent opgevoed, kun je God’s aanwezigheid aan zulke plekken ervaren.
Komende zondag horen we hoe dat Mozes overkwam in de woestijn bij een brandende doornstruik. Hij kende God niet, maar voelde: ‘Dit is een heilige plek’. Hij deed zijn sandalen uit en werd God gewaar. De God die ons lijden ziet en ons wil bevrijden van wat kwaad is. God maakte zichzelf daar bekend aan Mozes, maar ook voor jou: ‘Ik zal er voor je zijn’.
Frank de Heus, pastoraal werker