Een geestelijk thuis vinden
Komende zondag horen we in het evangelie (Johannes 1, 29-34) hoe Johannes de Doper in Jezus de zoon van God herkent.
Johannes herkent die zoon van God in Jezus, omdat hij ziet, hoe Jezus – begeesterd als hij is – mensen inspireert. Jezus komt hem voor als een lam. Bij Hem heb je niets te vrezen. Mensen voelen zich veilig bij Jezus en leren van Hem.
Het doet mij ook even denken aan de oude Simeon in de tempel, die hetzelfde overkwam. Jezus was toen nog maar een baby. Pas geboren. Heel zijn leven had Simeon naar de Messias uitgezien en dan, op zijn oude dag, krijgt hij dat kind in zijn armen gelegd om het te zegenen. Johannes heeft net zo naar die Messias uitgekeken. Hij heeft Hem met donder en vuur verkondigd, mensen gedoopt; en dan eindelijk mag hij het meemaken! Mooi toch? Hij ontmoet de zoon van God.
Johannes vertelt de mensen, dat hij Jezus niet kende. Dat vind ik vreemd. Ze waren toch familie van elkaar? Zeker in die tijd van zogenaamde ‘extended families’ moet je elkaar toch gekend hebben. Of bedoelt Johannes te zeggen, dat hij dit niet eerder in Jezus had gezien? Zoals wij verrast kunnen worden door mensen, die we al veel langer kennen, maar opeens in een ander daglicht of een andere context zien? Hoe dan ook. Erg lang heeft Johannes Jezus daarna niet meer meegemaakt. Hij werd letterlijk een kopje kleiner gemaakt door Herodes.
Leerlingen van Johannes evenwel besluiten om met Jezus mee te gaan. Ze zijn op zoek naar een woning, een geestelijk huis, waar je het leven leert leven. En dat is precies wat Jezus wil zijn. Een geestelijk huis. Zij horen Johannes zeggen: ‘Zie, het lam Gods’ en ze besluiten bij Hem te blijven.
past. werker Frank de Heus